De zaag gaat in het bos

Nieuwe aanplant in boswachterij Oostereng bij Wageningen.
Beeld Hanne van der Woude

Uit “Trouw”
Onno Havermans
4 maart 2021

Emoties lopen hoog op in de discussies over bomenkap. Maar het bosbeheer kan niet zonder zaag, zeggen adviseurs en wetenschappers. ‘We doen het goed in Nederland.’

Honderden grove dennetjes reiken tot boven kniehoogte op een open plek in de boswachterij Oostereng, bij Wageningen, waar drie jaar geleden meer dan een halve hectare bos is gekapt. Over een paar jaar is de jonge aanwas al metershoog, zegt Jan den Ouden. Het kappen zorgt hier dus voor verjonging van het bos en de terugkeer van een inheemse soort, legt de Wageningse universitair docent bosecologie en bosbeheer uit.
“Zo’n open ruimte zorgt ook voor afwisseling. Daardoor zitten hier nu vogelsoorten die in het meer gesloten deel van het bos niet voorkomen. Voor de verjonging van grove den is zo’n kapvlakte ideaal. Het is een forse ingreep, maar het ecosysteem herstelt zich daarna weer.”

Een stukje verderop houden hoge beuken het bos tamelijk donker, ook al is het kronendak door het ontbreken van blad nog niet potdicht. Tussen de beuken is een open plek gemaakt, waar jonge linden en iepen aan houten palen houvast krijgen om te groeien, en bescherming tegen wildvraat. Het doet even denken aan een park of een tuincentrum. Om dat beeld nog te versterken, trekt Den Ouden een paar scheuten hemlockspar uit de grond.
“Wat is er mis met tuinieren? Zorgen voor kwetsbare soorten, aandacht voor het detail, is óók beheren. Die spar is een exoot die gaat woekeren. Terwijl dit de enige plek in dit bos is waar de bosanemoon nog voorkomt. Het blad van de beuken verzuurt de bodem, daarom zijn ze hier gekapt en zijn lindes en iepen geplant, met calcium- en kaliumrijk strooisel om de bosanemoon te redden.”

Nog weer enkele tientallen meters verder, op de glooiing van de stuwwal, liggen dode bomen en takken tussen oude eiken en oprukkende beuken. Hier is het bos onaangetast, de natuur gaat er zijn gang, met de opmars van de beuk tot gevolg. Die wordt hooguit gestuit door de toenemende verdroging, waar de beuk net als naaldbomen minder goed tegen kan.

Soort bij soort
Den Ouden loopt hier vaker, meestal met studenten. De Oostereng, een voormalig landgoed op de Zuid-Veluwe, fungeert nu als leerbos voor de groene opleidingen uit Wageningen (universiteit) en Velp (hogeschool Van Hall Larenstein). Het bos is ooit aangelegd op heidevelden en in gedegradeerd bos, keurig in blokken, soort bij soort, omwille van het hout. Nu het op leeftijd is gekomen, wordt het ook steeds gevarieerder en vinden steeds meer soorten er een plek.

Een goede ontwikkeling, zegt hoogleraar bosecologie en bosbeheer Frits Mohren, collega van Den Ouden in Wageningen. Beheerders als Staatsbosbeheer, sinds halverwege vorige eeuw eigenaar van De Ooster­eng, proberen hun bossen te verlevendigen door die monoblokken open te breken. “En te verjongen en te ontwikkelen als gemengd bos; het meeste bos in Nederland is 100 á 150 jaar geleden aangelegd als monocultuur, gericht op de productie van hout, terwijl er nu veel meer aandacht is voor andere aspecten zoals soortenrijkdom en recreatief gebruik. De ontwikkeling naar gevarieerd, gemengd bos is overal zichtbaar.”

Laat het bos zichzelf reguleren, bepleitte Frits van Beusekom van de stichting Natuur Alert begin februari in een interview. Samen met Jaap Kuper van de stichting Natuurvolgend Bosbeheer maakte hij bij de Tweede Kamer bezwaar tegen kaalkap als beheermethode in de Bossenstrategie van minister Carola Schouten en de provincies. Grote oppervlakten kappen is slecht voor de biodiversiteit, de opvang van klimaateffecten en het vasthouden van CO2, stellen zij. Volgens hen verandert de eentonigheid van bossen vanzelf doordat loofbomen het naaldbos overnemen. Het interview lokte een stevige reactie uit van Den Ouden en Mohren. Het overgrote deel van het Nederlandse bos wordt zorgvuldig en kleinschalig beheerd, schreven zij in een opiniestuk, dat mede was opgesteld door ‘bosman’ Simon Klingen en ondertekend door 24 bosbeheerders en -adviseurs.

Kunstmatig
“Kleinschalige kap wordt door de stichtingen neergezet als schrikbeeld”, zegt Mohren. “Maar het is hier niet als in de Verenigde Staten of Scandinavië, waar vlaktekap grote oppervlakken kan omvatten. We zien juist een ontwikkeling naar kleinschaligheid. Vanwege de certificering voor duurzaam bosbeheer is de omvang van een kapvlakte nu beperkt tot maximaal twee hectare. De Bossenstrategie brengt dit verder terug tot een halve hectare en bevestigt daarmee wat er al aan de gang is. Maar dat gaat sommigen niet ver genoeg.”
“NatuurAlert wil het beheer beperken tot uitkap van individuele bomen, maar dat is erg kunstmatig en vaak lastig uit te voeren, en het is een onnodige beperking. Als we vlaktekap beperken tot maximaal een halve hectare zijn we goed bezig. Dit sluit ook aan bij ontwikkelingen in de ons omringende landen, waar kaalkap boven een halve hectare steeds vaker niet meer is toegestaan.” Ook Mark van Benthem en Martijn Boosten, directeur en senior adviseur van Stichting Probos, organisatie voor duurzaam bosbeheer, zetten hun handtekening onder het opiniestuk van Mohren en Den Ouden. Maar ze vinden het jammer dat de discussie over bosbeheer wordt gestuurd door de emoties over het kappen van bomen.
Kappen is soms nodig, zeggen ook zij, wandelend over Landgoed Maarsbergen, op de Utrechtse Heuvelrug. Hier in de directe omgeving is hevige verontwaardiging ontstaan over de voorgenomen kap van tientallen monumentale bomen langs een statige laan. De emoties laaien hoog op. Maar juist zo’n laan heeft dat soms nodig, legt Van Benthem uit. Je kunt als eigenaar niet wachten tot er grote takken afbreken en de bomen vanzelf omvallen omdat ze aan het einde van hun leven zijn.

Monumentale beukenlaan
Natuurlijk begrijpt hij dat het herstelplan voor de Broekhuizerlaan in Leersum bewoners pijn doet. Na de kap van honderden monumentale beuken zal het jaren duren voordat de laan weer z’n statige aanblik terug heeft. Maar moet je dan wachten tot er ongelukken gebeuren?
Liefst zou je als beheerder af en toe eens een boom vervangen, maar dat is met een monumentale beukenlaan geen optie. Bovendien, zegt hij: “Het is onze verantwoordelijkheid dat ook toekomstige generaties van monumentale lanen kunnen genieten, zoals wij dat aan vorige generaties te danken hebben.”

Ook in Maarsbergen pakt de grove den de kans die hem door kappen wordt geboden. De open plek in het bos heeft hier een grillige vorm, waarmee de verjonging tot dieper tussen de andere bomen doordringt, wijst Boosten. “Je hebt als bosbeheerder een heel palet nodig. Wat past bij je bos, wat is je doelstelling? Elk bos heeft zijn eigen waarde en elke eigenaar legt andere accenten: van houtproductie en recreatie tot soortenrijkdom en cultuurhistorie”

Er is, erkennen Van Benthem en Boosten, de afgelopen decennia wel een tendens naar grootschaligheid in de uitvoering. Grotere machines hebben ruimte nodig en zorgen met hun gewicht voor verdichting van de bodem. Bovendien loont het voor een beheerder de moeite om wat extra’s te doen als hij toch een aannemer inhuurt om met materiaal het bos in te gaan. Het moet immers wel betaalbaar zijn. “Maar het beeld dat bossen worden leeggetrokken voor biomassa herkennen wij niet”, benadrukt Van Benthem.
Op de meeste plaatsen waar is gekapt blijven takken en toppen liggen, als voedingsstoffen voor de bodem en broedplaatsen voor insecten, schimmels en mossen. De voedingsstoffen uit het dode hout zijn ook weer goed voor de bodem en dat is hard nodig. Jonge vogels met gebroken pootjes door een tekort aan kalkrijk voedsel zijn geen zeldzaamheid meer. Het bos in Nederland kampt met drie in elkaar grijpende problemen, zegt Van Benthem: verzurende grond door stikstofdepositie, verdroging en klimaatverandering.

Kaalkap
Net als de Oostereng is het bos van Maarsbergen opgebouwd uit blokken van dezelfde soort. Veel van de zo aangeplante bomen staan dicht op elkaar. Door uitdunning krijgen de overgebleven bomen de kans om dikker te worden. En markante exemplaren moeten sowieso worden gespaard, zegt Boosten, zodat in het bos een lint van oude bomen ontstaat.
Om de monocultuur te doorbreken is vermenging met minstens drie soorten nodig, dat is beter voor het bos, zegt Boosten. Daarbij is het van belang te kijken welke soorten opgewassen zijn tegen het veranderende klimaat. Fijnspar en lariks hebben het nu al moeilijk. Zuidelijke soorten kunnen een oplossing bieden, zo staat in de Bossenstrategie, maar de mannen van Probos adviseren daar voorzichtig mee te zijn. “Misschien doet bijvoorbeeld de Libanese ceder het hier goed, maar we moeten eerst kleinschalig experimenteren voordat we tot aanplant overgaan.” Op een nieuwe woekerende exoot zit niemand te wachten. Liever ziet Boosten inheemse bomen als de ratelpopulier en kastanje, oké, eigenlijk ook een exoot maar al ingeburgerd sinds de Romeinen.

In de Oostereng komt Jan den Ouden nog even terug op de discussie over kaalkap. “De negatieve gevolgen daarvan worden enorm uitvergroot. Ik ben daar geen voorstander van, maar met het verbieden van kaalkap ontneem je een beheerder wel mogelijkheden tot handelen.” Mohren waarschuwt voor de polarisatie die ontstaat tussen zogeheten natuurbos en productiebos. “We willen ontzettend veel van ons bos: we genieten ervan en het houdt ons gezond, het is van belang bij de bescherming van biodiversiteit, en het levert allerlei producten zoals hout. In het bosbeheer moet je daar allemaal rekening mee houden, en compromissen sluiten. Daartoe moet je weloverwogen ingrijpen en soms ook bomen omzagen, maar ook voldoende oude bomen laten staan.”
Het bos heeft ons niet nodig, wij hebben het bos nodig, zegt Den Ouden. “Als je niet ingrijpt volgt het bos zijn eigen weg.
Maar vanwege de diverse eisen en wensen vanuit de maatschappij, het snel veranderende klimaat en de voortdurende milieuvervuiling, blijft ingrijpen in het bos toch wenselijk, en soms noodzakelijk.”